Zijn vader was Arnoldus Hubertus van Soest en moeder was Jacoba Mechtilda Rosalia Freulich.
Ome Jeu was iemand waar vrede en rust vanuit ging en stelde zich eigenlijk altijd bescheiden op. Hij heeft altijd genoten van zijn werk als landbouwer. Altijd midden in de natuur en tussen de beesten, hun vee, met als grote vriend zijn hond waarmee hij regelmatig op jacht ging en dagelijks lekker mee ging wandelen langs de Molenbeek. Hier genoot hij dan van.Hij heeft altijd in Broekhuizen gewoond. Eerst in zijn geboortehuis op de Veerweg 4. Later is hij verhuisd naar hun nieuwe woning aan de Broekhuizerweg 26. (Dit werd in januari 1963 omgenummerd naar nr. 44 ). In april 1988 is hij vervolgens, samen met tante Clara, verhuisd naar het adres Genenberg 10. In april 1996 werd ome Jeu vervolgens opgenomen in verpleeghuis Elzenhorst in Horst.
Op sportief gebied was voetbal een grote hobby van hem. Zo voetbalde hij voor de oorlog in het eerste van Brughusia. In het seizoen 1932-1933 werd hij met Brughusia kampioen in de derde klasse van de Limburgse Voetbalbond.
Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog heeft op ome Jeu, net zoals op bijna iedere Nederlander van zijn generatie, een grote invloed gehad op zijn leven en een zware stempel gedrukt op zijn later leven. Er is toen heel veel gebeurd in die tijd, maar hij sprak hier nooit over. Tante Clara heeft ons hier vaker over verteld en liet ons ook weten dat Ome Jeu hier zelfs niet graag over vertelde. Pas in de latere jaren van zijn leven kwamen, met betrekking tot die periode, weer vaker beelden van die tijd terug in zijn geheugen en toen sprak hij er wel eens sporadisch over. Vooral hoe hij in Duinkerken op de boot, het schip de “Pavon” terecht kwam, het schip dat even later een “rampschip” zou worden. Onderstaand een samenvatting van aantekeningen welke gemaakt zijn bij gesprekken met ome Jeu zelf en tante Clara. Overigens ook een deel uit een artikel dat Hay Reintjes in 2004 over ome Jeu als soldaat heeft geschreven. Ome Jeu werd op geroepen bij de algehele mobilisatie van september 1939 en werd ingedeeld bij het 111 Bataljon 26. R.I. die de maaslinie tussen Venlo en Broekhuizen moest verdedigen. Hij had het voorrecht in zijn woonplaats gelegerd te zijn toen de oorlog begon. Aanvankelijk was hij in Grubbenvorst bij het Gebroken Slot als soldaat gestationeerd. Hij wist echter te ruilen met de onderwijzer Pennings uit Grubbenvorst die in Broekhuizen terecht was gekomen. Zodoende kwam ome Jeu heel dicht bij het ouderlijk huis terecht. Het onderdak van de soldaten was in het Patronaat aan de Kerkhofstraat, dat enkele jaren voor de oorlog als jeugdhuis was gebouwd.
Dit lag op zo’n 50 meter afstand van de ouderlijke woning. Hij had hierdoor het voordeel dat hij dagelijks even naar huis kon om er te eten. Bovendien smaakte het eten thuis veel beter dan de legermaaltijden. Overnachten moest hij echter gewoon bij de andere soldaten in het Patronaat.
Midden in de nacht van 10 mei vielen de Duitsers ons land binnen. Omdar Arcen aan de Duitse grens ligt probeerden de Duitsers al snel de Maas naar Broekhuizen over te steken. De Nederlandse militairen. waren echter vanuit hun kazematten met de beperkte bewapening die ze bezaten, kansloos tegen de Duitse overmacht. Het materiaal dat ze tot hun beschikking hadden was o.a. een Pag (pantser afweergeschut) met een modern kanon met daarnaast de z.g. 8 staal, een heel oud canon van meer dan honderd jaar die amper tot de Maas kon schieten. Deze is niet gebruikt op die bewuste 10e mei. In Broekhuizen waren vijf kazematten. Eén lag op ongeveer veertig meter van de ouderlijke woning van ome Jeu. De andere lagen ten noorden van het dorp in een weiland bij de Molenweg, achter het Brouwershuis in de tuin aan de loswal, ten zuiden van Broekhuizen waar de eerste huizen liggen aan de Lottumseweg en de laatste kazemat enkele honderden meters verderop richting Lottum. Bij de voorlaaste genoemde kazemat , dus die bij de eerste huizen aan de Lottumseweg, is de hele bemanning ervan gesneuveld. Dit waren korp. A. Brands uit Rotterdam, sold. W Keijman uit Rhenen en sold. A. Willems uit Overloon. De deur van deze kazemat werd op 28-5-1978 aangebracht op de muur van het kerkhof in Broekhuizen. Hier vindt op 4 mei de jaarlijkse dodenherdenking plaats. Op deze deur staan de namen van de drie Nederlandse soldaten die op 10-5-mei hier in Broekhuizen zijn gesneuveld. Het verzet in Lottum werd deze 10e mei vrij snel gebroken., waardoor de Duitsers de verdediging in Broekhuizen in de rug konden aanvallen. Er werden toen een dertigtal soldaten krijgsgevangene in gemaakt. Vele anderen zijn toen gevlucht naar Deurne waar het commando van de Peeldivisie zetelde onder de naam “Peelaanstelling”. Ome Jeu heeft toen weten te ontsnappen. Dit door vanuit de loopgraaf, langs de zagerij van Gerats die daar lag, omhoog te klauteren. Hierna de weg over te steken en op de knieën kruipend door een veld rogge, wat in dat jaar op dat moment alleen uitzonderlijke hoogte had, via de Genenberg naar Swolgen te ontkomen. Daar kwam hij met andere soldaten op een legerwagen terecht en ging via Tienray, Wanssum naar Venray en toen door naar Deurne. Het bleek de enige Compagnie te zijn van III-26 R.I. die tijdig teruggetrokken was tot achter de Peellinie. Drie andere Compagnieën waren in de handen van de vijand gevallen. De opzet was deze peelstelling tot het uiterste te verdedigen, maar diezelfde avond om 21:30 uur kwam al bevel van hogerhand dat vóór 24 uur de stelling moest worden ontruimd. Zo kon al op 10 mei de terugtocht uit de Peel beginnen die tot 8 juni zou duren.
Wat ome Jeu hierna beleefde is nauwkeurig beschreven in het boek “Terugtocht uit de Peel”van L. Huizingh reserve adj. Onderofficier van 27 Reg. Infanterie gelegerd te Deurne. In dit boek wordt van dag tot dag van 10 mei tot 8 juni 1940 beschreven de terugtocht door Nederland, België, Frankrijk, Luxemburg en Duitsland.
Ome Jeu heeft later zelf ook dit boek aangeschaft. Hij heeft hier vervolgens duidelijk in aangetekend de gebeurtenissen waarbij hij zelf betrokken was geweest. Het waren zware dagen voor hem en voor het leger op de terugtocht. De ontberingen tijdens de lange voetmarsen maar vooral het drama met de vele doden tot gevolg op het Franse vrachtschil “Pavon” wat met bombardementen vanuit de lucht tot zinken werd gebracht met ruim, 1500 Nederlandse militairen aan boord, waaronder hijzelf dus, staan in het boek uitvoerig beschreven.
Grote groepen militairen waren op 19 mei per auto naar Duinkerken gebracht voor inscheping naar Le Havre of Cherbourg of mogelijk naar Engeland, dat wist men niet zeker.
Op 20 mei om 11 uur werd de afmars naar de haven van Duinkerken bevolen om in te schepen op de Franse vrachtboot “Pavon”.
De soldaten werden in drie ruimen ondergebracht. Ome Jeu zat in het laatste ruim, het grootste, waar 700 soldaten als haringen in een ton opeengehoopt lagen. Geen toilet, geen eten of drinken en men mocht niet roken en niet aan dek. Om 23:00 uur in de avond werd uitgevaren. Na 3 uren hoorde men vliegtuigen en even later mitrailleurvuur en luide knallen. Na 20 minuten kwam de volgende aanval gevolgd door enkele enorme knallen. Plotseling kwam er paniek in het ruim, iedereen wilde weg, de houten ladders werden stukgetrapt en iedereen vocht voor zijn leven. De boot had een voltreffer gekregen bij de commandobrug. De vliegtuigen bestookten nog tweemaal het schip met mitrailleurvuur en gooiden nog enkele bommen die gelukkig in het water terechtkwamen. Plotseling viel de machine stil en liep het schip aan de grond op ongeveer 1 km vanaf de kust. Om 5 uur in de morgen verliet men het ruim en klauterde men aan dek. Velen hadden toen het schip al verlaten of waren in paniek in zee gesprongen. Velen wisten het schip te verlaten via een paar sterke touwen die van de reling 16 meter lang naar beneden werden gelaten. Ook ome Jeu heeft op deze wijze het schip weten te verlaten. Velen hadden hun handen verbrand omdat ze het touw niet stevig genoeg vast hielden of lieten te vroeg los waardoor hun voeten gewond raakten. Om 8 uur waren de laatste gewonden van boord. Het aantal doden werd op 80 geschat met ruim 50 gewonden. Men moest over de doden heen stappen om van boord te komen. De taferelen op het rampschip, de aanblik van doden en gewonden, dat alles zou iedereen die dit had meegemaakt, nooit meer vergeten.
Het schip strandde in Les Hemmes de Marck een dorpje bij Gravelines, tussen Duinkerken en Calais. Men ging te voet verder naar Calais en de volgende dag naar Coquelles op 24 km. afstand. In deze plaats verbleef men twee dagen om wat op adem te komen. De verslagenheid binnen de groep was groot.
Deze hele periode van de terugtocht uit de Peel heeft veel indruk achtergelaten bij de soldaten van toen en hun familie. Er zijn over deze periode diverse boeken geschreven, waarvan voornoemd boek het eerste boek was dat hierover verscheen.
Ook werden er nog vaker herdenkingen hierover gehouden, waar ome Jeu ook vaker naar toe is gegaan om nog lotgenoten te ontmoeten.
Op 30 juni 1950 werd aan ome Jeu het “Oorlogsherinneringskruis met de Gesp” uitgereikt als waardering voor zijn inzet.
Na de oorlog werd in de plaats Orry la Ville, 25 km ten noorden van Parijs een herdenkings monument opgericht voor de in Frankrijk gevallen Nederlandse militairen waarop de namen van 108 gevallenen zijn angebracht op 4 panelen. Drie panelen vermelden de slachtoffers van de ramp op het schip “Pavon” waarmee duidelijk is dat hierbij de meeste doden vielen.
Deze vreselijke periode is altijd bij ome Jeu in zijn geheugen gebleven en heeft hem nooit losgelaten. Heel af en toe vertelde hij er later nog eens iets over, maar het was weinig. Heel weinig. En uit respect stelde je dan ook geen vragen meer.
Het is ook uit respect dat ik deze moeilijke periode in zijn leven even heb willen aanhalen, want juist daarom bewonder ik eens te meer zijn rust, zijn tevredenheid en zijn genieten van de natuurlijke en mooie dingen die hij altijd zag. Zo tevreden met zo weinig!
Ome Jeu heeft, tot zijn opname in april 1996 in Elzenhorst, altijd in Broekhuizen gewoond.
Hij was er zeer gehecht.
Na de oorlog heeft hij, toen in 1948 in Broekhuizen de fanfare St. Nicolaas werd opgericht (medeoprichter was zijn broer Chrit) ook nog een tijdje als muzikant bij de fanfare gespeeld. Het instrument dat hij bespeelde was althoorn.
Maar zijn grootste hobby was toch jagen en de natuur. Hij wist ook veel van planten, vogels en dieren. Hier kon hij echt van genieten. Dat genieten van de natuur deed ook de vervelende fase in zijn leven gelukkig wat vervagen. Door zijn ziekte in met name het laatste jaar, tijdens zijn verblijf in Elzenhorst, kwamen steeds vaker herinneringen aan vroeger weer bij hem boven. Maar altijd waren dit schetsen van de natuur met daarin de fazanten, hazen, konijnen en reeën die hij zag en waar hij ons dan deelgenoot van wilde maken. Hij zag ze duidelijk, wij helaas niet.
Tja, soms herhaalt de geschiedenis zich. Ging ik vroeger immers niet met hem wandelen en zag hij wel de vissen in het water, kikkers langs het water en sporen in het zand, terwijl ik dit allemaal niet zag.
Maar nu had dit helaas een andere oorzaak.
Ik zal ome Jeu altijd blijven herinneren als een heel rustig iemand. Heel innemend. Iemand waar je “gewoon automatisch” respect voor had. En dat gevoel wist hij al snel bij iemand los te maken.
Een typerende uitspraak van een verpleegster in Elzenhorst over ome Jeu is me altijd bij gebleven. Ze zei over ome Jeu dat hij “een gemakkelijke zieke” was. Een fijn persoon. Hij vroeg nooit iets overbodig en was vol dankbaarheid voor ieder gebaar, ieder aandacht en iedere verzorging die hij kreeg.
Foto’s